Voedingscentrum.nl maakt gebruik van cookies. Waarom? Lees onze uitleg.
Menu
Zoek

Veiligheidsgrenzen

Veiligheidsgrenzen zorgen ervoor dat ons eten veilig is en het niet schadelijk is voor onze gezondheid. De Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) stelt de veiligheidsgrenzen voor Europa vast. Hierin zit een ruime veiligheidsmarge, zodat een overschrijding niet betekent dat je gelijk ziek wordt.

Er zijn veiligheidsgrenzen die gaan over de inname. Deze bepalen hoeveel van een stof iemand kan binnenkrijgen zonder schadelijke effecten voor de gezondheid. Dit worden ook wel gezondheidskundige grenzen of Health Based Guidance Values (HBGV) genoemd. Er zijn grenzen voor de korte termijn en de lange termijn.

Er zijn ook veiligheidsgrenzen die gaan over hoeveel van een schadelijke stof er in een product mag achterblijven. Deze staan in de wet en worden gecontroleerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).      

Veiligheidsgrenzen over de inname

De aanvaardbare dagelijkse inname (ADI)

De aanvaardbare dagelijkse inname (ADI) is de maximale hoeveelheid van een stof die je levenslang dagelijks binnen mag krijgen zonder dat dit schadelijk is voor je gezondheid. Een ADI wordt bepaald voor alle stoffen die niet van nature in ons eten zitten, maar daar bewust aan worden toegevoegd. Denk aan diergeneesmiddelen, bestrijdingsmiddelen en E-nummers.

Een ADI bestaat alleen voor stoffen waarvan is bewezen dat ze niet kankerverwekkend zijn. Stoffen met kankerverwekkende eigenschappen worden nooit toegestaan in voedsel(productie) en krijgen dan ook geen ADI.

Meestal wordt de ADI vastgesteld aan de hand van dierproeven. Dieren krijgen verschillende hoeveelheden van de stof toegediend om zo de hoogste hoeveelheid te bepalen waarbij er geen negatieve effecten te zien zijn. Deze hoeveelheid wordt No Observed Adverse Effect Level (NOAEL) genoemd.

Het NOAEL is de basis voor de ADI. Voor mensen zou de stof schadelijker kunnen zijn dan voor dieren. Daarom wordt de NOAEL door 10 gedeeld. Maar ook de gevoeligheid tussen mensen verschilt. Denk hierbij aan ouderen, mensen met verminderde weerstand, zieken, zwangeren, baby’s en kinderen. Het getal wordt daarom nogmaals door 10 gedeeld. Bij elkaar is dit een extra veiligheidsmarge van 100.

Als er bij dierproeven geen nadelige effecten te zien bij de hoogste hoeveelheid die is gegeven én er bij mensen geen negatieve gevolgen zijn te verwachten, dan is er geen maximum voor de inname van deze stof. De ADI is dan weergegeven als 'onbeperkt'.

Hoe bereken je de ADI?

De ADI staat meestal aangegeven in milligram of microgram per kilo lichaamsgewicht. Omdat de ADI wordt aangegeven per kilogram lichaamsgewicht is de totale aanvaardbare dagelijkse inname voor mensen met een lager gewicht en kinderen dus lager dan voor mensen met een hoger gewicht.

Bijvoorbeeld: een stof heeft een ADI van 40 milligram per kilogram lichaamsgewicht. Iemand van 70 kilo mag dan: 70 (kilo) x 40 (milligram) = 2,8 gram per dag binnenkrijgen. Voor een kind van 10 kg is dat: 10 (kilo) x 40 (milligram) = 0,4 gram per dag.

sluiten

De toelaatbare inname (TDI)

De toelaatbare dagelijkse inname (TDI) is vergelijkbaar met de ADI, maar geldt voor stoffen die niet bewust aan ons eten worden toegevoegd. Het gaat dan om milieuverontreinigingen zoals PCB’s, PAK’s en zware metalen, en natuurlijke gifstoffen in planten, dieren en schimmels. Omdat het bij de TDI draait om stoffen die eigenlijk niet thuishoren in ons eten wordt het woord 'toelaatbaar' gebruikt in plaats van ’aanvaardbaar' zoals bij de ADI.

De toelaatbare dagelijkse inname (TDI) is de maximale hoeveelheid van een stof die je levenslang dagelijks binnen kan krijgen zonder dat dit slecht is voor je gezondheid.?De TDI staat aangegeven als milligram, microgram of nanogram per kilogram lichaamsgewicht.

De toelaatbare wekelijkse of maandelijkse inname (TWI of TMI)

Voor erg giftige milieuverontreinigingen zoals cadmium, methylkwik, PFAS en dioxines wordt een toelaatbare wekelijkse inname (TWI) of zelfs een toelaatbare maandelijkse inname (TMI) vastgesteld. Dit zijn stoffen die het lichaam niet snel verlaten en in het lichaam kunnen ophopen. Als er te weinig gegevens beschikbaar zijn om een betrouwbare TDI of TWI te bepalen, komt er een voorlopige (provisional) PTDI of PTWI.

Voor extreem giftige stoffen, zoals lood en arseen, wordt geen TWI vastgesteld. De inname moet dan ‘zo laag mogelijk’ zijn. Dit heet As Low As Reasonbly Achievable (ALARA).

De TDI, TWI en TMI worden op dezelfde manier bepaald als de ADI.
sluiten

Acute referentiedosis (ARfD)

Naast de ADI of TDI wordt voor veel schadelijke stoffen ook nog een acute referentiedosis (ARfD) vastgesteld. Dat is een schatting van de hoeveelheid van een stof in voedsel of drinkwater die je binnen 24 uur in 1 portie kan binnen krijgen zonder schadelijke gezondheidseffecten.

Veiligheidsgrenzen over resten van stoffen in een product

In de wet staat hoeveel er van verschillende schadelijke stoffen in ons voedsel mag zitten. Dit worden maximumgehalten of maximale limieten genoemd. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit?(NVWA) controleert met steekproeven of bijvoorbeeld groente, fruit, of vlees hieraan voldoen.

Er bestaan 2 soorten maximale limieten:

1. De maximum limiet (ML)

De maximale limiet (ML) is de hoogste hoeveelheid van een bepaalde schadelijke stof dat in een product mag zitten, bijvoorbeeld van zwarte metalen en mycotoxinen. De ML geldt voor stoffen die niet bewust worden toegevoegd aan ons eten, maar bijvoorbeeld uit het milieu in eten terecht komen. Als de ML wordt overschreden, moet de fabrikant het product terugroepen (recall).

2. De maximum residu limiet (MRL)

De maximum residu limiet (MRL) bepaalt hoeveel van een bestrijdingsmiddel of diergeneesmiddel er maximaal in een product achter mag blijven. De MRL geldt voor stoffen die wel bewust aan ons eten worden toegevoegd, maar waar niet te veel van mag achterblijven in een product.  

Als de MRL wordt overschreden, dan wordt gekeken of het gebruik van het product schadelijk kan zijn voor de gezondheid. Meestal is dit niet het geval, doordat er in de MRL een grote veiligheidsmarge zit. De MRL wordt zo vastgesteld dat zelfs mensen die heel veel van bepaalde producten eten, de ADI of ARfD niet halen. Dit betekent dat als de MRL in één product een keer overschreden wordt, de meeste mensen bij het eten van dat product de ADI of ARfD niet overschrijden en het dus niet schadelijk is voor de gezondheid.?Als de overschrijding van de MRL heel groot is en de ADI of de ARfD wel overschreden wordt, dan moet de fabrikant uit voorzorg het product terugroepen (recall).

Bij het vaststellen van de MRL spelen de volgende zaken een rol:

  • Waar wordt het middel gebruikt? Bijvoorbeeld op appels, maar soms ook op andere fruit- of groentesoorten.
  • Hoeveel blijft er achter bij juist gebruik? Onderzoekers meten hoeveel er op een product achterblijft als de boer zich aan de gebruiksvoorschriften houdt.
  • Hoeveel eten mensen ervan? Er wordt gekeken naar de “gewone” consument, maar ook naar mensen die veel van een product eten en naar kwetsbare groepen zoals kinderen of zwangeren.
  • Hoe giftig is de stof? Er wordt beoordeeld hoeveel iemand ervan binnen mag krijgen zonder risico voor de gezondheid.  

Met de antwoorden op deze vragen kan de MRL worden berekend.?Hierbij wordt ook rekening gehouden met de regels voor ‘Good Agricultural Practices' (GAP). Boeren mogen niet meer van een middel gebruiken dan strikt noodzakelijk is om ziekten en plagen te bestrijden. Zo worden mens en milieu zo min mogelijk belast. 

sluiten

Veiligheidsgrenzen voor kankerverwekkende stoffen

Voor stoffen die kanker kunnen veroorzaken (carcinogenen) is het complex om een veiligheidsgrens vast te stellen. Voor kankerverwekkende stoffen die alleen schadelijk zijn boven een bepaalde hoeveelheid kan een TDI of TWI worden vastgesteld.

Dat kan niet voor kankerverwekkende stoffen die het DNA direct kunnen beschadigen (genotoxische carcinogenen). Van zulke stoffen wordt aangenomen dat elke blootstelling – hoe klein ook - risico geeft. Hier kan geen echte drempelwaarde voor worden bepaald. In beleid geldt het principe “As Low As Reasonably Achievable” (ALARA). Dit houdt in dat de blootstelling zo laag mogelijk moet worden gehouden, binnen de grenzen van wat redelijkerwijs haalbaar is. Soms worden de volgende waardes gebruikt:

  • BMDL-waarde (Benchmark Dose Lower Confidence Limit). Dit is de laagste hoeveelheid waarbij we een risico kunnen verwachten. Bijvoorbeeld de BMDL01 of BMDL10 – het laagste niveau waarbij 1% of 10% van de bevolking een schadelijk effect kan krijgen.
  • MOE-benadering (Margin of Exposure). Dit laat zien hoe groot het verschil is tussen de hoeveelheid die je veilig kunt krijgen (de BMDL) en de hoeveelheid waaraan je eigenlijk wordt blootgesteld. Hoe groter de marge tussen blootstelling en de BMDL, hoe kleiner het risico. Een MOE van meer dan 10.000 wordt meestal als weinig zorgwekkend gezien.

Soms wordt een risicoschatting gedaan, bijvoorbeeld hoeveel extra kankergevallen per 100.000 mensen bij een bepaalde blootstelling.