Veiligheidsgrenzen zorgen
ervoor dat ons eten veilig is en het niet schadelijk is voor onze gezondheid.
De Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) stelt de veiligheidsgrenzen
voor Europa vast. Hierin zit een ruime veiligheidsmarge,
zodat een overschrijding niet betekent dat je gelijk ziek wordt.
Er zijn veiligheidsgrenzen die gaan over de inname. Deze bepalen hoeveel van een stof iemand kan binnenkrijgen zonder
schadelijke effecten voor de gezondheid. Dit worden
ook wel gezondheidskundige grenzen of Health Based Guidance Values (HBGV)
genoemd. Er zijn grenzen voor de korte termijn en de lange termijn.
Er zijn ook
veiligheidsgrenzen die gaan over hoeveel van een schadelijke stof er in een
product mag achterblijven. Deze staan in de wet en worden gecontroleerd door de Nederlandse
Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
De aanvaardbare dagelijkse inname (ADI)
De aanvaardbare dagelijkse inname
(ADI) is de maximale hoeveelheid van
een stof die je levenslang dagelijks binnen mag krijgen zonder dat dit schadelijk
is voor je gezondheid. Een ADI wordt bepaald voor
alle stoffen die niet van nature in ons eten zitten, maar daar bewust aan
worden toegevoegd. Denk aan diergeneesmiddelen, bestrijdingsmiddelen en E-nummers.
Een ADI bestaat alleen voor
stoffen waarvan is bewezen dat ze niet kankerverwekkend zijn. Stoffen met
kankerverwekkende eigenschappen worden nooit toegestaan in voedsel(productie)
en krijgen dan ook geen ADI.
De toelaatbare inname (TDI)
De toelaatbare dagelijkse inname (TDI) is vergelijkbaar met de ADI, maar geldt voor
stoffen die niet bewust aan ons eten worden toegevoegd. Het gaat dan om
milieuverontreinigingen zoals PCB’s, PAK’s en zware metalen, en natuurlijke gifstoffen in planten, dieren en schimmels.
Omdat het bij de TDI draait om stoffen die eigenlijk niet
thuishoren in ons eten wordt het woord 'toelaatbaar' gebruikt in plaats van
’aanvaardbaar' zoals bij de ADI.
De toelaatbare dagelijkse inname (TDI) is de maximale
hoeveelheid van een stof die je levenslang dagelijks binnen kan krijgen zonder
dat dit slecht is voor je gezondheid.?De
TDI staat aangegeven als milligram, microgram of nanogram per kilogram
lichaamsgewicht.
De toelaatbare wekelijkse of maandelijkse inname (TWI of TMI)
Voor erg giftige milieuverontreinigingen zoals cadmium,
methylkwik, PFAS en dioxines wordt een toelaatbare wekelijkse inname (TWI) of zelfs
een toelaatbare maandelijkse inname (TMI) vastgesteld. Dit zijn stoffen die het lichaam niet snel verlaten en
in het lichaam kunnen ophopen. Als er te weinig gegevens beschikbaar zijn om
een betrouwbare TDI of TWI te bepalen, komt er een voorlopige (provisional)
PTDI of PTWI.
Voor extreem giftige stoffen, zoals lood en arseen,
wordt geen TWI vastgesteld. De inname moet dan ‘zo laag mogelijk’ zijn. Dit
heet As Low As Reasonbly Achievable (ALARA).
Hoe wordt een toelaatbare inname bepaald?
De TDI, TWI en TMI worden op dezelfde manier bepaald als de ADI.
sluiten
Acute referentiedosis (ARfD)
Naast de ADI of TDI wordt voor veel schadelijke stoffen ook nog een acute referentiedosis (ARfD) vastgesteld. Dat is een schatting van de hoeveelheid van een stof in voedsel of drinkwater die je binnen 24 uur in 1 portie kan binnen krijgen zonder schadelijke gezondheidseffecten.
Veiligheidsgrenzen over resten van stoffen in een product
In de wet staat hoeveel er van verschillende
schadelijke stoffen in ons voedsel mag zitten. Dit worden maximumgehalten of
maximale limieten genoemd. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit?(NVWA) controleert met steekproeven of bijvoorbeeld
groente, fruit, of vlees hieraan voldoen.
Er bestaan 2 soorten maximale limieten:
1. De maximum
limiet (ML)
De maximale limiet (ML) is de hoogste hoeveelheid van een bepaalde
schadelijke stof dat in een product mag zitten, bijvoorbeeld van zwarte metalen
en mycotoxinen. De ML geldt voor stoffen die niet bewust worden toegevoegd aan
ons eten, maar bijvoorbeeld uit het milieu in eten terecht komen. Als de ML wordt overschreden, moet de fabrikant het product terugroepen
(recall).
2. De maximum residu limiet (MRL)
De maximum residu limiet (MRL) bepaalt hoeveel van een bestrijdingsmiddel
of diergeneesmiddel er maximaal in een product achter mag blijven. De MRL geldt voor stoffen die wel bewust aan ons eten
worden toegevoegd, maar waar niet te veel van mag achterblijven in een product.
Als de MRL wordt overschreden, dan wordt gekeken of het gebruik van het product
schadelijk kan zijn voor de gezondheid. Meestal is dit niet het geval, doordat
er in de MRL een grote veiligheidsmarge zit. De MRL wordt zo vastgesteld dat zelfs
mensen die heel veel van bepaalde producten eten, de ADI of ARfD niet halen.
Dit betekent dat als de MRL in één product een keer overschreden wordt, de
meeste mensen bij het eten van dat product de ADI of ARfD niet overschrijden en
het dus niet schadelijk is voor de gezondheid.?Als
de overschrijding van de MRL heel groot is en de ADI of de ARfD wel
overschreden wordt, dan moet de fabrikant uit voorzorg het product terugroepen
(recall).
Veiligheidsgrenzen voor kankerverwekkende stoffen
Voor stoffen die kanker kunnen veroorzaken
(carcinogenen) is het complex om een veiligheidsgrens vast te stellen. Voor kankerverwekkende
stoffen die alleen schadelijk zijn boven een bepaalde hoeveelheid kan een TDI of
TWI worden vastgesteld.
Dat kan niet voor kankerverwekkende stoffen die het DNA
direct kunnen beschadigen (genotoxische carcinogenen). Van zulke stoffen wordt
aangenomen dat elke blootstelling – hoe klein ook - risico geeft. Hier kan geen
echte drempelwaarde voor worden bepaald. In beleid geldt het principe “As
Low As Reasonably Achievable” (ALARA). Dit houdt in dat de blootstelling zo laag mogelijk moet
worden gehouden, binnen de grenzen van wat redelijkerwijs haalbaar is. Soms
worden de volgende waardes gebruikt:
- BMDL-waarde (Benchmark Dose Lower Confidence Limit). Dit
is de laagste hoeveelheid waarbij we een risico kunnen verwachten. Bijvoorbeeld
de BMDL01 of BMDL10 – het laagste niveau waarbij 1% of 10% van de bevolking een
schadelijk effect kan krijgen.
- MOE-benadering (Margin of Exposure). Dit laat zien hoe groot het verschil is tussen de
hoeveelheid die je veilig kunt krijgen (de BMDL) en de hoeveelheid waaraan je
eigenlijk wordt blootgesteld. Hoe groter de marge tussen blootstelling en de
BMDL, hoe kleiner het risico. Een MOE van meer dan 10.000 wordt meestal als
weinig zorgwekkend gezien.
Soms wordt een risicoschatting gedaan, bijvoorbeeld hoeveel extra
kankergevallen per 100.000 mensen bij een bepaalde blootstelling.