In 2030 zou 60% van de eiwitten die we eten afkomstig moeten zijn van plantaardige bronnen, en 40% van dierlijke bronnen. Dat adviseren verschillende partijen. Ook het Voedingscentrum vindt dat meer plantaardig en minder dierlijk eten belangrijk is voor onze gezondheid en het milieu. Op korte termijn streven wij naar een verhouding 50/50 volgens de Schijf van Vijf. Dit vraagt van veel mensen al een enorme gedragsverandering. Bovendien is meer inzicht nodig in de effecten van een verdere verschuiving op de gezondheid en het milieu.
Eiwittransitie
Zowel dieren als planten kunnen bronnen van eiwit zijn in onze voeding. Vlees, zuivel, ei en vis zijn voorbeelden van dierlijke eiwitbronnen; en granen, noten en peulvruchten van plantaardige eiwitbronnen. De Gezondheidsraad adviseert om meer plantaardig en minder dierlijk te eten, en dus om vaker te kiezen voor plantaardige en minder vaak voor dierlijke eiwitbronnen. Dit heet ‘eiwittransitie’.
Schijf van Vijf tussen de 40/60 en 50/50
Door te eten volgens de Schijf van Vijf eet je meer plantaardig en minder dierlijk. De verhouding dierlijk/plantaardig eiwit binnen de Schijf van Vijf is 50/50 als je de maximaal geadviseerde hoeveelheid vlees van 500 gram per week eet. Als je binnen de Schijf van Vijf (bijna) geen vlees neemt, maar wel zuivel, ei en vis, dan kom je uit op de verhouding 40/60. Gemiddeld halen Nederlanders nu 61% van de eiwitten uit dierlijke bronnen en 39% uit plantaardige bronnen.
Effecten op de gezondheid
Eten volgens de verhouding 40/60 is mogelijk, mits vlees volwaardig wordt vervangen. Er is meer inzicht nodig of eten volgens deze verhouding praktisch haalbaar is voor kwetsbare groepen, en of zij daarmee ook voldoende van alle voedingsstoffen binnenkrijgen. Het is nu nog onvoldoende duidelijk wat de effecten zijn van een verdere verschuiving op bijvoorbeeld de eiwitinname bij kwetsbare groepen.
Met name voor kwetsbare ouderen is het belangrijk voldoende eiwit van goede kwaliteit binnen te krijgen. De kwaliteit van eiwitten uit plantaardige producten is minder goed dan die van eiwitten uit dierlijke producten. Daarnaast kan de eiwitkwaliteit per plantaardige eiwitbron verschillen. Daarom is de aanbevolen hoeveelheid eiwit in een meer plantaardige voeding hoger. Ook is een goede combinatie van plantaardige eiwitbronnen van belang. Ouderen eten minder. Als iemand dan een plantaardige eiwitbron kiest met weinig eiwit – of te weinig varieert en combineert – krijgt hij/zij mogelijk te weinig eiwit binnen.
Ook voor jonge kinderen is er meer inzicht nodig in de praktische haalbaarheid om te eten volgens de verhouding 40/60. Voor de volwaardigheid van de voeding is het belangrijk vlees te vervangen door voldoende plantaardige alternatieven die grotendeels dezelfde voedingstoffen leveren, zoals noten, peulvruchten of sojaproducten. Als het een jong kind niet lukt om de aanbevolen hoeveelheid van plantaardige vervangers te eten, kan dit gevolgen hebben voor de volwaardigheid van de voeding.
Effecten op het milieu
Voor een verdere verschuiving moet er ook nog uitvoeriger worden gekeken naar de effecten van specifieke eiwitbronnen op het milieu. Er zijn grote verschillen in effect op het milieu tussen de verschillende dierlijke eiwitbronnen en de verschillende plantaardige eiwitbronnen. Zo heeft bijvoorbeeld rundvlees een veel hogere milieudruk dan kip, en zijn cashewnoten milieubelastender dan pinda’s. Ook kan er worden gekeken naar verschillende milieuaspecten zoals landgebruik, watergebruik en CO2-uitstoot.
Over het algemeen is minder (met name rood en bewerkt) vlees eten goed voor de gezondheid en het milieu. Voor de hele bevolking is een voedingspatroon helemaal zonder vlees (en zuivel) echter niet automatisch het meest duurzaam. Dat komt omdat bepaalde grond in Nederland alleen geschikt is om dieren te laten grazen en niet voor akkerbouw. Voor een voedingspatroon met weinig vlees (zo’n 1x per week) is bijvoorbeeld minder landbouwgrond nodig dan voor een voedingspatroon helemaal zonder vlees. Daarnaast kan vee een rol in spelen in de kringlooplandbouw. Vee kan worden gevoed met reststromen zoals schillen en pulp, en dieren leveren meststoffen waarmee akkers kunnen worden bemest.
Uitgangspunt van het Voedingscentrum is een goede balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitten volgens de aanbevelingen van de Gezondheidsraad. Beide leveren naast eiwit andere nuttige voedingsstoffen. Een eerste stap naar de verhouding 50/50 achten wij raadzaam voordat er kan worden opgeschoven naar een 40/60-verhouding. Praktische adviezen zijn terug te vinden in de Schijf van Vijf.